essay nr. 2 ‘wonen, of beschikbaarheid.’

essays, nr.2,

wonen, of beschikbaarheid.

Een dieper doordenken van de grondslagen, betekenis en vormgeving van ons wonen is vanzelfsprekend niet voorbehouden aan filosofen, antropologen en/of (interieur)architecten. Bijna 100 jaar geleden, in 1927 schreef kunstschilder/theoreticus Piet Mondriaan: “de woning moet niet langer beeldend gesloten zijn. (..) Om hiertoe te komen, zal men de woning niet langer moeten beschouwen als een ‘doos’. De idee ‘tehuis’ (Home, sweet home) moet verloren gaan. (..) En de mens? Deze moet niets op-zichzelf-zijn en eveneens slechts een gedeelte van het geheel. Wanneer hij, aldus, niet meer zijn individualiteit voelt, zal hij gelukkig zijn in het aardse paradijs door hem zelf geschapen”.
Nog maar enkele jaren geleden werd in het Duitse Ulm de ‘Ulmer Sleeping Pod’ geïntroduceerd; een tamelijk controversieel project om dakloosheid te bestrijden. De studie – vergezeld van een tastbaar eindproduct – toonde een overmaatse, als sarcofaag ogende vorm die bij weer en wind, nacht en ontij als onderkomen zou moeten dienen. Met nadruk werd vermeld dat het zeker niet de bedoeling was hiermee dak- en thuislozen een permanente plek in een traditionele woning te ontzeggen; niets, echter, blijkt vaak zo permanent als het tijdelijke…..
Het is, gegeven de voortdurende discussies rond het thema woningbouw inmiddels genoegzaam bekend; het recht op een dak boven ons hoofd is een mensenrecht, vastgelegd in het handvest van de Verenigde Naties. VN-rapporteur B.Rajagopal riep in 2023 nog op om het recht op adequate huisvesting voor iedereen in ons land te beschermen. Het recht in deze verwijst echter primair naar een fysieke entiteit, een grof en ongedefinieerd raamwerk dat ons de mogelijkheid biedt om te kunnen wonen; hoe wij dit invullen en vormgeven is – slechts ten dele – aan ons: de bewoners. Wanneer wij eenmaal een huis bewonen zijn en blijven er meerdere redenen tot verplaatsing. Recent onderzoek heeft aangetoond dat in ons land een breed gevoelde behoefte bestaat om te verhuizen: gemiddeld verhuizen we 7-10 x in ons leven; 3,6 miljoen huishoudens, 1,8 miljoen zelfstandigen en 2/3 van de thuiswonenden wil verhuizen maar vindt geen passende woning. (CBS, april 2025) Daarnaast kent ons land ondanks bovengenoemd recht toch ca. 50.000 daklozen. (voor een breder beeld: wereldwijd zijn ca.122 miljoen mensen op enige wijze dak- of thuisloos) Tot zover de – helaas kille – ratio.
Opmerkelijk is dat in ons land stelselmatig het gebrek aan comfort wordt genoemd als een van de voornaamste redenen voor verhuizing; en hoewel er zonder twijfel woonsituaties zullen zijn waarbij dit onbetwistbaar een steekhoudend argument is – denk aan verouderde en tochtige huizen – kan er in ons land geen sprake zijn van het structureel bewonen van ‘onbewoonbaar verklaarde’ woningen.
Het bouwen van woningen lost het probleem van ons wonen niet op. Wonen is niet alleen het dak boven het hoofd; het is vooral ook een werkwoord, een individuele activiteit in relatie tot de ons omringende omgeving. De Duitse socioloog Hartmut Rosa stelt: “Thuis is de hoop op een deel van de wereld dat we ons eigen kunnen maken; het verlangen om een plaats in de wereld te vinden of tot stand te brengen waar de dingen (planten en bomen, bergen en beken, bruggen en wegen, huizen en hutten, mensen en dieren) ons aanspreken, ons iets te zeggen hebben. Een deel van de wereld dat volledig beschikbaar is gemaakt, verliest in die zin zijn resonantievermogen; het zal ons al snel niet meer aanspreken en ons gaan vervelen ”. (Rosa, 2022)
Hier vertaalt Rosa ‘een deel van de wereld’ niet naar een fysieke entiteit; hij laat open hoe en waarop dit ‘eigen maken’ van toepassing is. Ook wordt duidelijk niet gedoeld op ‘comfort’ maar op datgene dat daaraan voorafgaat: als onze huizen ‘volledig beschikbaar’ zijn mag sociaal, maatschappelijk en technisch gezien wellicht aan de huisvestingsbehoefte voldaan zijn maar daarmee is in een ‘thuis’ nog niet voorzien. Als, in Rosa’s woorden ‘de dingen ons aanspreken’ zal er een open relatie tot ‘de dingen’ moeten zijn, niet een die vooraf is bepaald. Immers; wat in ons land ‘beschikbaar’ komt is door ons onbekende derden gedefinieerd, ontworpen en gebouwd. Daarmee is de bewoner tevens de verwerkelijking van de verbeelding – het eigen maken – ontnomen; want wat ‘beschikbaar’ komt is meer dan uitsluitend de basale functie van een dak boven ons hoofd; het vormt een keurslijf, een dwingend kader voor ons wonen, ver voorbij deze elementaire functie.
Daarnaast bieden digitale invloeden een andere, in een steeds meer dwingende en aanwezige vorm van ‘beschikbaarheid’ hun ‘diensten’ aan; het is niet langer aan onze waarneming of beleving dat het avond geworden is: de gordijnen gaan dicht en het licht gaat aan. Het is niet langer de vraag of het te warm of te koud is: de verwarming gaat uit of aan. Hiermee is het ‘natuurlijke’ deel van de wereld dat een integraal onderdeel van ons bestaan vormt buitengesloten; het onttrekt zich aan onze ervaring, we voelen ons beschermd en veilig. Zoals echter natuurkundige en filosoof Otto Bollnow vaststelt: “Het is vereist om ook de bedreigende en gevaarlijke ruimtes buiten volledig in het leven te betrekken en de volle spanning tussen de beide ruimtes uit te houden. Alleen binnen die spanning kan het menselijk leven zich verwerkelijken.”
Bollnow’s magnum opus dateert van 1963; wanneer we deze ‘ruimtes’ zouden uitbreiden met externe (ruimtelijke) ervaringen, met behulp van nu alom aanwezige digitale technologie – dus daarmee een onlosmakelijk deel van het ‘menselijk leven’ – transformeert onze omgeving naar een interface. Deze aldus ontstane mogelijkheid tot interactie is niet per definitie ‘bedreigend en gevaarlijk’ , vooropgesteld dat de rol van de bewoner geen ondergeschikte maar een bewuste en participerende is en dat digitale technologieën een geaccepteerd element in onze omgeving vormen. Decennia geleden beseften ontwerpers en architecten al dat met de voortschrijdende technologische ontwikkelingen de maatschappij en daarmee plaats en rol van de woning zou moeten veranderen; in b.v. Warren Chalk’s Plug-in City (1964) waren woningen flexibele elementen die naar behoefte konden worden aangesloten op (infra)structuren die de noodzakelijke voorzieningen boden. Nu wij in het heden, met het oog op de toekomst ons niet langer afhankelijk proberen te maken van b.v. gas vervalt uiteindelijk de vereiste infrastructuur en netwerk-aansluiting hetgeen andere connecties eenvoudiger maakt. Het mobiele internet en de aldus ontstane ruimtelijke onafhankelijkheid biedt meer mogelijkheden voor individuele vrijheid en flexibiliteit.
‘Elke maatschappij verwacht van architectuur dat deze haar idealen weerspiegelt en haar diepste angsten beteugelt”, stelde Bernhard Tschumi. Zoals wij ons terugtrekken achter de beschermende voordeur trekken we ons op de grotere, landelijke schaal terug achter beschermende waterkeringen, duinen en dijken, in het vertrouwen dat deskundige berekeningen kloppen en de beschikbare technologie functioneert. We weten inmiddels echter ook dat technologie niet altijd een (adequaat) antwoord heeft, dat de natuur haar eigen weg kiest en ons bewust maakt van onze plaats. Als wij ‘het menselijk leven’ willen ‘verwerkelijken’ en blijvend willen wonen in een natuur/omgeving die wij bereid zijn te accepteren als sturend kader zullen we bereid moeten zijn ook niet te bouwen, om niets toe te voegen aan wat er al is maar te benutten wat er al wel is. Als we een steeds groter deel – in Rosa’s woorden – ‘beschikbaar’ maken; als we het membraan wat ons scheidt van de natuurlijke wereld beschouwen – en bouwen – als een harde scheiding teneinde te willen controleren en beheersen, vallen tenslotte ook verwondering en verbeelding weg.
Als in 1962 Frederick Kiesler zijn tekst ‘the Endless House’ (“called the “Endless” because all ends meet, and meet continuously. (..) nothing can be taken for granted”) publiceert eindigt hij met het volgende statement: “The “Endless House” is indeed a very practical house if one defines practicality in not too narrow a sense, and if one considers the poetry of life an integral part of everyday happenings. The coming of the “Endless House” is inevitable in a world coming to an end. It is the last refuge for man as man.” In 1975 bouwdeHet Tadao Ando het ‘Azuma House’ in Osaka; aan de verder blinde voorzijde bevindt zich slechts de toegangsdeur, de – in veel Japanse steden gebruikelijke – smalle woning is opgesplitst in twee delen gescheiden door een patio waardoor het natuurlijk licht aan beide zijden binnenkomt. Wie van het ene deel naar het andere wil kan dat slechts doen via de patio; men ‘ervaart’ dus altijd de buitenruimte en wordt dus geconfronteerd met de elementen, met de natuur in al haar manifestaties. De architectuur die ons de kaders biedt voor ons wonen biedt niet slechts een onderkomen maar de voorwaarden tot inspiratie, tot verbeelding, tot een interactieve verstandhouding met de omgeving, natuurlijk dan wel artificieel. Kortom, ons wonen is niet slechts afhankelijk van de traditionele gebouwde kaders die ‘orde’ scheppen; wat noodzakelijk blijft is de mogelijkheid van entropie, van ‘wanorde’, van het onverwachte.

Onze keuze voor een woonlocatie mag dan veelal een rationele zijn, ingegeven door werk of familie, onze keuze voor de woning zelf is doorgaans minder rationeel. Hoewel we zijn deels afhankelijk van het steeds beperktere aanbod zal deze keuze toch vooral ook gevoelsmatig moeten zijn: ben/word ik hier deel van een samenleving, voel ik me hier thuis?. Wanneer wij ons wonen op een bepaalde plek staken, wanneer er om welke redenen dan ook geen sprake meer is of kan zijn van ‘dwelling’ – i.e. in vrede leven – zoeken wij een andere plek. Wat blijft is de historie, de herinnering, de geschiedenis in een (gebouwde) omgeving die door de tijd heen deze ervaringen absorbeert en tezelfdertijd het ‘onbeschikbare’ opnieuw ‘vrij’ maakt. Als architectuur onze ‘idealen’ moet ‘weerspiegelen’ kan hiervan slechts sprake zijn als wij – de samenleving – deze idealen definiëren, vormgeven en beleven; dat is allereerst een kwestie van taal. Pas na een – mogelijke – vertaling en bij verwerkelijking ontstaat ‘beschikbaarheid’; doorgaans slechts het deel dat onze ‘angsten beteugelt’.

Martin Pot
Rotterdam, mei 2025

literatuur:

Bollnow, O. (2022). Mens en Ruimte. Noordboek.
Kiesler, F., Selected Writings. Verlag Gerd Hatje.1996.
Mondriaan, P., https://www.dbnl.org/tekst/_int001inte01_01/_int001inte01_01_0006.php
Rosa, H. (2022). Onbeschikbaarheid. Boom.
Tschumi, B., uit Dat is Architectuur. p.493. (010 Uitgeverij)

essays, inleiding

Uitgelicht

In het vroege voorjaar van 2021 verscheen mijn boek: ‘Home in a hybrid world; or to dwell in a networked environment’ , een open-access uitgave bij River Publishers, geïntroduceerd door een prachtig voorwoord van Kas Oosterhuis (ONL). Het is een poging architectuur, technologie en wonen te synchroniseren maar vooral de discussie rond onze huisvesting en toekomstige ontwikkeling van onze (woon)omgeving te stimuleren. In dezelfde periode verkeerde ons land in een corona-crisis; geplande presentaties en debatten moesten noodgedwongen worden uitgesteld. Sindsdien kreeg ik met regelmaat de vraag naar een Nederlandstalige editie van het boek; mijn antwoord sindsdien is dat ik geen noodzaak zie deze te schrijven. Allereerst waren de reacties op de originele versie positief, daarnaast is het uitgangspunt steeds geweest dat het merendeel van geïnteresseerden geen probleem heeft met de Engelse taal.
Toch bleef er – ook voor mij – de behoefte bestaan te actualiseren en te verbreden; parallel aan de eigen wens tot een meer ‘vrije’ benadering. Begin 2024 heb ik daarom de keuze gemaakt voor een serie essays, voor elk relevant onderwerp een tekst van ca. 1500 woorden. Ik heb tevens lang getwijfeld tussen de mogelijke opties tot publicatie: in boekvorm, on-line op mijn eigen site of elders. Mede vanwege mijn tekeningen – integraal onderdeel van de thematiek – die op mijn eigen site zijn/worden opgenomen heb ik besloten ook de essays hier te plaatsen.
Vanaf dit voorjaar 2025 zal steeds een thematisch essay worden geplaatst, vervolgens ruwweg elke maand een volgende; in de hoop dat ook deze teksten zullen bijdragen aan de zo noodzakelijke gesprekken en discussies over onze directe omgeving.

ruimte, organisatie of beleving’

essays, nr.1

Het zich ‘toe-eigenen’ van een deel van ons omringende – natuurlijke of artificiële – ruimte en de aanpassing ervan voor wonen vindt plaats sinds vroege tijden; de grens, of het onderscheid tussen beiden wordt echter al geruime tijd steeds meer confronterend en conflicterend. Aanvankelijk werden natuurlijke, gegeven structuren – een grot b.v. – gebruikt als huisvesting, later werden dit gebouwde structuren die zich ontwikkelden tot wat wij nog altijd kennen als huizen. Aan deze verschijningsvorm is in fundamentele zin weinig veranderd; uiteraard zijn materiaalgebruik en bouwtechniek- en fysica door de tijd aangepast aan de technologische ontwikkelingen, maar in essentie verschilt het wonen en de woning uit de Middeleeuwen niet van onze huidige woningen. Wat rest is onze verstandhouding, onze (mate van) verbeelding t.o.v. de natuurlijke of kunstmatige kaders en de meer abstracte en diffuse invloeden.
De Franse kunstenaar Thomas Hauser zoekt resten uit vergane of verlaten bouw bij elkaar en voegt detailfoto’s uit de geschiedenis van bewoning toe zodat een gecomprimeerd beeld ontstaat van een – vroegere – beleving. De Britse kunstenaar Rachel Whiteread vulde de binnenruimte van een monumentaal pand met beton en verwijderde vervolgens de gevels; wat resteerde was de gestolde geschiedenis, inhoud zonder kader, het ‘interieur’ zonder ‘exterieur’. Gordon Matta-Clark zaagde exact bepaalde openingen in huizen waardoor dat wat wij als bepalend kader zien letterlijk wordt doorbroken. Lees verder

systeem(keuze)

Het zijn steeds frequenter terugkerende pleidooien, vooral nu rond de verkiezingen: teneinde de situatie in de landbouw op te lossen volstaat het niet uitsluitend de hoeveelheid vee te reduceren, teneinde de situatie in de gezondheidszorg te verbeteren volstaat het niet meer geld ter beschikking te stellen, teneinde ons voor te bereiden op een mogelijke of zelfs te verwachten zeespiegelstijging volstaat het niet om alleen de dijken te verhogen, teneinde de woningnood op te lossen volstaat niet uitsluitend het bouwen van meer huizen. Veel belangrijker is een structurele overdenking van deze thema’s en het formuleren van een visie, gebaseerd op hoe wij onze samenleving zien, willen inrichten en vormgeven; nu maar vooral straks.
Het is daarom des te merkwaardiger dat deze oproep niet veel hoor- en zichtbaarder wordt gedaan als het gaat om onze huisvesting; als het gaat om te bouwen woningen zijn al jaren de (arbitraire) aantallen leidend en wordt het ‘antwoord’ veelal geformuleerd door projectontwikkelaars en nu ook bedrijven in de vorm van het industrieel bouwen van meer van het traditionele en meer van hetzelfde; met uiteraard respect voor de kleinschalige initiatieven van innovatieve architectenbureau’s. Enige fundamentele overdenking over waar, hoe en wat er dan voor wie gebouwd zou moeten worden ontbreekt doorgaans, het is een rationeel – met name economisch gefundeerd – antwoord op een in essentie steeds meer gevoelsmatige vraag: hoe zien en hoe beleven wij ons wonen in de (nabije) toekomst. Lees verder

de grote schaal en de kleine schaal

de grote en de kleine schaal.

Iedere inwoner van ons land, in een stad, dorp of buitenaf heeft te maken met de gevolgen van keuzes die eerder, nu en later zijn en worden gemaakt op ruimtelijk gebied; met name op stedenbouwkundige plannen en architectonische vervolgen, op meerdere en verschillende schaalniveau’s. Naarmate het schaalniveau toeneemt wordt de invloed van de bewoner kleiner; maar ook op het kleinste niveau – de woning – heeft de bewoner nog altijd een slechts marginale en vooral cosmetische invloed. Wij allen echter ‘wonen’.
Op 6 juli j.l. vond in Theater Zuidplein Rotterdam de ‘Dag van de Ontwerpkracht’ plaats, georganiseerd door Platform Ontwerp NL. Hoewel ‘ontwerpkracht’ bij velen de indruk zal wekken dat het hier gaat om kleinschaliger elementen lag de nadruk op deze drukbezochte bijeenkomst toch vooral op de grotere schaal. Adriaan Geuze (West-8) stelde dat een ‘systemische benadering voor de grote opgaven’ nodig is, diverse ontwerpbureau’s verbeeldden projecten op landelijke schaal voor het jaar 2100, DG-Ruimtelijke Ordening Marjolein Jansen benoemde daarnaast de kracht van communities: “We bouwen geen huizen om huizen te bouwen maar om gemeenschappen te stichten”. Saskia van Stein (‘Ministerie van Maak’) benadrukte nog eens: ‘Met verbeeldingskracht kunnen we voorsorteren op wat komen gaat’, een terechte oproep de huidige problemen niet te beschouwen als te complex en daarmee onoplosbaar, zoals ook tijdens de IABR dit jaar duidelijk werd geïllustreerd.
Deze dag was georganiseerd door en voor ‘ontwerpers’, kortom allen die zich bezighouden met de planning, inrichting en vormgeving van ons land, op welke schaal dan ook. Tezelfdertijd: de ‘te stichten gemeenschappen’ waarvoor zij ontwerpen en bouwen maken geen deel uit van deze discussies en planvorming terwijl wij allen wel ‘wonen’ in de tastbare resultaten. Een ‘systemische’ benadering vereist dat niet alleen professionals maar vooral ook burgers zich bewust zijn van de noodzaak tot ieders verbeeldingskracht en deze ook tot uitdrukking kunnen brengen. Zolang de discussie en vormgeving van onze – fysieke – omgeving uitsluitend wordt overgelaten aan ‘professionals en/of deskundigen’ zal er geen sprake zijn van betrokkenheid en participatie, laat staan van een gedeeld en geaccepteerd resultaat.
Lees verder

Gestandaardiseerd wonen?

Gegeven de taak van vrijwel elk willekeurig economisch instituut is het te begrijpen dat het zich in haar onderzoeken en rapporten focust op de economische aspecten van een gekozen onderwerp. Wanneer het echter een onderwerp onderzoekt waarvan het resultaat uiteindelijk ons allen aangaat en daarbij ook nog een essentieel onderdeel van ons dagelijks leven vormt, dan dreigt een uitsluitend economisch zwaartepunt toch enigszins eenzijdig te worden.
Het recente rapport ‘Industrieel Bouwen en de Bouwarbeidsmarkt’ van het EIB (mei 2023) over kant-en-klare woningen is een actuele verslaggeving rond de huidige situatie van woningbouw ‘uit de fabriek’. Ik zeg met opzet ‘woningbouw’ want dat is de term die in het rapport wordt gebruikt, in tegenstelling tot ‘huisvesting’. Dat mag een futiel semantisch onderscheid lijken, maar dat is het m.i. niet. De wijze waarop wij in ons land nog altijd in huisvesting voorzien is door het bouwen van complete huizen, niet door het faciliteren van wonen. Anders geformuleerd: het uiteindelijk belang en waarde van huisvesting is primair het (be)wonen door de bewoner(s), nu en in de toekomst en gezien het feit dat wij deze toekomst niet kennen is elk antwoord in de vorm van een finaal bouwkundig eindproduct een inadequaat antwoord op een onbekende vraag.
Het bouwen in de fabriek met als eindresultaat een complete woning is proces-innovatie, geen product-innovatie; het eindresultaat is feitelijk hetzelfde als een traditioneel gebouwd huis, de bewoner speelt geen enkele rol, nu niet en later niet. Dit wordt geïllustreerd door de constatering in het rapport dat ‘industriële woningbouw niet voldoet aan de specifieke eisen van de ontwikkelaars’ terwijl tezelfdertijd het belang van de bewoner, nu dan wel later vrijwel nergens ter sprake komt. Daarmee wordt het eenzijdig; we bouwen niet omwille van het bouwen, maar om te voorzien in huisvesting, ook en vooral voor de lange(re) termijn.
Woningen in ons land hebben een leeftijd van ca. 120 jaar; tezelfdertijd hebben we geen realistisch of onderbouwd idee hoe onze wereld er uit ziet over 25 of 50 jaar. Als het rapport dus spreekt over ‘specifieke doelgroepen’ is dit een momentopname; we weten simpelweg niet welke ‘doelgroepen’ over 25 of 50 jaar relevant zijn. Wonen is een wonen in de tijd.
Kortom; de enige manier om te voorzien in langdurige aanpasbaarheid en duurzaamheid is een scheiding (zie J.Habraken, S.Brand, B.Leupen) van drager en inbouw waarbij een essentiële rol is weggelegd voor industrieel – modulair – bouwen van vooral dat laatste.
Het rapport verstaat onder industrieel bouwen “een bouwmethode waarbij woningen fabrieksmatig worden geproduceerd. Dit gebeurt seriematig met als eindproduct een gestandaardiseerde woning.” (p.15). De constatering dat ‘slechts een beperkt deel van de woningen geschikt is voor deze bouwmethode’ illustreert het probleem; bij een breed toepasbaar modulair/industrieel systeem maakt de typologie van de woning niet uit. De gerechtvaardigde vraag naar andere woonvormen zoals coöperaties, tiny-houses, groepswonen enz. kan ook niet worden opgelost binnen de al decennia gebruikte abstracte criteria die ons wonen bepalen; kortom, een ‘gestandaardiseerde woning’ kan niet het antwoord op een gevarieerde vraag zijn. Een ‘standaard’ woning kan slechts een kader voor ons wonen zijn.

 

Deze column werd geschreven in reactie op een artikel op Archidat , juni 2023.

Lees verder

’technologie gaat ons (niet) redden”

Mede in het kader van het Stadsmakerscongres organiseerde AIR op 22 april 2021 een ‘expert-sessie’. rond technologie en architectuur; in mijn recente boek een belangrijk thema. Drie presentaties/lezingen van mij (Martin Pot), Johan Hanegraaf (ARKIO) en Wessel van Beerendonk (Studio RAP) dienden als inleiding tot een boeiend debat, gemodereerd door Leon van Geest. Thijs van Tetering maakte een verslag: met dank voor de fraaie illustraties….