Wonen in een infosphere

artikel geschreven voor BNI’s themanummer 2017-4 over technologische innovatie; lees pagina 14-17.

 

“Soon, your house could betray you”
Rem Koolhaas, Artforum, April 2015

 

“It is only human choice that makes the human world function. Technology can motivate human choice,
but not replace it”.
Jaron Lanier, ‘You are not a gadget’

 

domus en/of technica ?
Domotica (ook wel huisautomatisering of smart homes[1] genoemd) is het toepassen van elektronica en huisnetwerken ten behoeve van de automatisering van processen in en om de woning. Het woord “domotica” is een samentrekking van domus (huis in het Latijn) en het achtervoegsel -tica dat lijkt te duiden op ’toegepaste wetenschap’.
Een definitie van domotica is: De integratie van technologie en diensten, ten behoeve van een betere kwaliteit van wonen en leven.[2] Bij domotica draait het dus niet alleen om integratie van techniek en bediening in de woning, maar ook om de dienstverlening van buitenaf naar de woning.
bron: Wikipedia.

Als er iets is dat de mens gemeen heeft de medemens is het dat allen ‘wonen’. Vanzelfsprekend verschillen vorm en kwaliteit, maar op enigerlei wijze hebben wij allen min of meer een dak boven ons hoofd. Tezelfdertijd is de mens een technisch wezen; in toenemende mate echter zorgt de combinatie voor frictie, met name daar waar menselijke waarden – b.v. de wens/noodzaak tot privacy – in het geding zijn.
Onze gebouwde omgeving vormt tevens de fysieke (wettelijke) basis voor het verschil tussen private en publieke ruimte; we hebben als individu het eerste nodig om te kunnen ‘acteren’ in het tweede. Zolang deze scheiding bestaat en de private ruimte een fysieke vertaling – de woning – nodig heeft zal deze geleefde ruimte ontwerp en technologie kennen.
Daarnaast; als wij woningen bouwen doen we dat voor ca. 100-120 jaar, de gemiddelde duur van bewoning in ons land is 7-10 jaar. Geen weldenkend mens zal kunnen voorspellen hoe de wereld eruit ziet over 25 jaar, laat staan over 100 jaar. Het is dus tamelijk pretentieus bij ontwerp te bepalen hoe komende generaties hun wonen moeten vormgeven zolang wij geen totale flexibiliteit inbouwen en daarmee wenselijke en/of noodzakelijke aanpassingen faciliteren.


Filosoof Luciano Floridi stelt in zijn laatste boek: “we shall be in serious trouble, if we do not take seriously the fact that we are constructing the new physical and intellectual environments that will be inhabited by future generations”. Floridi geeft tevens helder aan dat wij het moment voorbij zijn dat gekozen kon worden of we on- dan wel off-line zijn; we zijn permanent verbonden met het internet, dus met elkaar en in toenemende mate met onze omgeving: we leven in een ‘infosphere’.

Het is de (interieur)architect die zich bezighoudt met deze ‘environments’. Als we architectuur opvatten als de aanpassing van ruimte aan menselijke behoeften veronderstelt dat twee zaken: we kennen deze behoeften en we zijn in staat deze te transformeren naar een gebouwde omgeving die de mens voorziet van een kader dat deze behoeften – mede – vormgeeft en faciliteert. Wanneer echter, zoals o.a. Floridi aangeeft, deze randvoorwaarden fundamenteel veranderen zal daarmee onze reactie aangepast moeten worden. Anders geformuleerd: als ons concept van de samenleving wijzigt als gevolg van technologische ontwikkelingen zullen wij ons (woon)concept moeten herzien. Precies dit is naar mijn mening nu en in de komende jaren zeer noodzakelijk.
De definitie van domotica volgens Wikipedia illustreert het probleem: “ten behoeve van een betere kwaliteit van wonen en leven”. Hiermee wordt impliciet gesuggereerd dat er iets aan de huidige kwaliteit te verbeteren is en dat technologie dit kan/zal verbeteren. Tevens; het gaat ook om een “dienstverlening van buitenaf”. De consequenties zijn helder: ‘van buitenaf’ betekent dat (de begrenzing van) onze private ruimte onder druk staat. Actuele illustraties zijn o.a. de smart-tv die gesprekken opneemt, de Amazon Alexa, Apple’s Home Pod en Google Nest, de slimme meter, de robot-stofzuiger die ons huis in kaart brengt.
Zonder hier nu een moreel oordeel over te hebben: hier is niet uitsluitend sprake van comfort en/of dienstverlening maar van enerzijds het opheffen van het verschil tussen publieke en private omgeving zonder dat de wetgever tussenbeide komt en met name zonder een ethische (privacy)discussie vooraf over nut en noodzaak. Anderzijds is er de suggestie dat technologie de kwaliteit van ons leven kan verbeteren, maar wie of wat kan/zal bepalen wanneer ons leven te verbeteren is? Is b.v. een smart tv of koelkast een verbetering van ons leven, zeker wanneer wij daarmee privacy inleveren?
Veel van de genoemde technologie wordt toegepast ‘omdat het kan’ ; zonder dat de vraag naar het ‘waarom’ wordt gesteld. Uiteraard zijn er technologien/toepassingen die verbeteringen zijn in praktische zin; niemand zal betwisten dat een automatische deuropener ten behoeve van minder validen een toegevoegde waarde vormt.
Enkele jaren geleden kwamen filmpjes on-line van Corning, de fabrikant van glazen panelen. Een doorsnee familie wordt gevolgd vanaf het moment dat zij opstaat tot het moment dat zij naar bed gaat; gedurende de dag en avond wordt men geïnformeerd, gecontroleerd, etc.; men kan niets vergeten, men kan niet te laat komen. Ons privé leven in ons huis gaat echter niet over controle, niet over efficiëntie, niet over comfort alleen. Technologie is – vooralsnog – niet in staat onze intuïtie, verbeelding, gevoelens, herinneringen, waarden en normen te herkennen en te vertalen naar data die nu door m.n. commerciële partijen worden verzameld en vertaald naar gepersonaliseerde diensten en producten. Sloterdijk merkte ooit op: “De moderne woning is een plek waartoe ongenode gasten vrijwel nooit toegang hebben”. Technologie is in veel gevallen wel degelijk een ‘ongenode gast’.
Exponent van deze technologie is het snel opkomende ‘Internet of Things’; simpel gezegd: de connectie van objecten aan het internet d.m.v. sensoren zodat informatie kan worden uitgewisseld. Momenteel zijn 8,5 miljard objecten ‘gekoppeld’, met een continue stijging van 30% per jaar. Dat betekent dat uiteindelijk onze omgeving zal worden/zijn omgevormd tot een ‘interface’, een ‘inter-actieve omgeving waartoe wij ons anders verhouden dan nu het geval is. Dat vraagt een fundamentele, m.n. ethische discussie die ver voorbij gaat aan de slimme koelkast of stofzuiger. Immers; het is niet alleen van belang hoe objecten zijn verbonden, maar tevens waar en in welke context.

In een recente bijlage van NRC benoemt Marcus Fairs (Dezeen) de ‘paraplu’ van het probleem: “als ontwerpers zo goed problemen kunnen oplossen, waarom doen ze dan niets aan de echt grote issues?”. Kernvraag is hoe we ons bestaan op aarde vormgeven; i.e. hoe verhouden we ons tot technologie die een integraal onderdeel vormt van dat bestaan? De mens is een technisch wezen; technologie staat ons ten dienste maar we ontkomen niet aan de discussie over de grenzen, vooral met betrekking tot ethische kwesties.
Met name in de vorige eeuw hebben diverse kunstenaars/architecten soms grootschalige projecten ontworpen die probeerden een antwoord te formuleren op de situatie van die tijd en vooral op de komende tijd. Wat opvalt is de rol/plaats van technologie: in b.v. Constant’s ‘New Babylon‘ was technologie een essentiële kwaliteit en realistisch uitgangspunt, evenals in Buckminster Fuller’s werk, Cedric Price’s Fun Palace, Peter Cook’s Plug-In City en recent het werk van Lars Spuybroek en Kas Oosterhuis. Nog altijd vormen deze vroegere – soms utopische – projecten onderdeel van de opleidingen aan Bouwkunde Universiteiten hetgeen eens te meer illustreert dat er een tijdloze, universele waarde aan kleeft. Recente ‘revolutionaire’ projecten die pretenderen de woningbouw ‘revolutionair’ te veranderen zijn echter vooral proces-innovaties, geen product-innovaties; in tegenstelling tot b.v. Wikihouse dat de bewoner de gelegenheid geeft zelf te bouwen d.m.v. standaard elementen waarvan de tekeningen on-line beschikbaar zijn en die vervolgens lokaal kunnen worden geproduceerd.
Recentelijk stelde architect Carlo Ratti de heldere vraag: “How can the new tools available to the architect bring people together – not only to inhabit, but to change, augment, and ultimately create the environment around them?” Het kan niet zo zijn dat (nieuwe) technologie in onze woonomgeving uitsluitend wordt ingezet als controle-middel, als comfort-verhogende functie, als medium teneinde ons doen en laten te volgen. De architectuur – en daarmee de interieurarchitectuur – bepaalt onze directe gebouwde omgeving en beïnvloedt ons wonen; de diverse – digitale – technologie die hier in toenemende mate onderdeel van uitmaakt staat niet uitsluitend ten dienste van de vormgever maar dient vooral de bewoner. Wanneer wij met een objectieve en constructieve blik naar de toekomst kijken is het van belang de menselijke waarden te erkennen en – in het geval van ons wonen – te kunnen vertalen naar een woonomgeving die een doordacht antwoord vormt op de huidige tijd en de toekomstige faciliteert. Dat impliceert een synthese van technologie en menselijke waarden; we hebben technologie nodig maar moeten vooral onze kritische blik – ook als interieurarchitect – behouden.

cover_2017-4_-1