Af en toe vraagt een eerder gedane uitspraak of vergelijking om verdere aandacht, soms omdat deze door de actualiteit een andere lading heeft gekregen, soms omdat deze als te abstract kan worden opgevat. In mijn vorige essay – nr. 3, ‘bouw, proces of objectvorming’ – stelde ik dat “Onze wijze van bouwen is als het krabben aan het oppervlak van de aarde”; om meerdere redenen wil ik daar iets dieper op ingaan. Onlangs eindigde een interessante tentoonstelling in het C.I.V.A. in Brussel: ‘Pre-architectures’; het voorwoord van de compacte catalogus stelt: ‘The idea of pre-architecture represents a state of pre- or post-historical malleability that is retroactively molded by architecture’s own historical intransience.” Anders, in mijn woorden: hoe zag, hoe ziet onze omgeving er uit voordat sprake was/is van ‘arché’, voordat sprake was/is van de interveniërende, verstorende – onbestendige – rol van de bouwende mens. Wat vormt, wat biedt de aarde voordat wij besluiten te bouwen. Wanneer wij ‘krabben’ aan de toplaag van de aardkorst beroeren wij tevens dat wat er al is, implicerend dat wij rekening zouden moeten houden met de fragiele relatie tot de ‘sense of place’, dat we moeten ontwerpen en bouwen met aandacht voor het reeds lang bestaande.
Dat is op zich niets nieuws: in 1992 ‘opende’ architect/schrijver Joost Meuwissen de tentoonstelling ‘the Skin of the Earth’ met een korte inleiding waarin hij stelde: “The Skin of the Earth is een huis, óns huis.(..) De horizon is geen natuurlijke verschijning, geen landschap maar een inwendige breuk, een snijwond tussen aarde en lucht.. Een snijwond die kan worden gehecht met draadjes, met architectuur. (..) Architectuur is een stukje aardkorst omhooggeheven, bijeengehouden en opgetild door draadjes en stalen stangen”. Lees verder →